gipsy
- gip·sy
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zigeuner(in)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gipsy | gipsy's |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord gipsy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gipsy" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gipsy" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gipsy op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be