ging
- Geluid: ging (hulp, bestand)
- IPA: / ɣɪŋ / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɪŋ/
- ging
vervoeging van |
---|
gaan |
ging
- enkelvoud verleden tijd van gaan
- Ik ging.
- Jij ging.
- Hij, zij, het ging.
- Ik ging.
- ▸ Zo stil mogelijk ging ik rechtop in mijn slaapzak zitten en probeerde mijn overvolle blaas geruisloos te legen.[1]
- ging op
- Het woord ging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ging" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be