• ge·stand doen
  • gestand doen [1]

gestand doen

  1. een belofte nakomen
    • Ik schopte haar niet alleen met jong, ik schopte haar ook met dood. Ik had haar gezworen dat ik het kind met mijn eigen leven, desnoods met mijn dode lijf, zou beschermen. Ik heb mijn eed niet gestand kunnen doen. De jongen is onder mijn handen uit geglipt. [2] 
    • Halsema zei verder in haar toespraak, die ze geëmotioneerd afsloot, dat ze zich zal inzetten voor de vrijheid van alle Amsterdammers. "Als uw burgemeester beschouw ik het hoeden van vrijheid, helpen die belofte voor alle Amsterdammers gestand te doen, als mijn eerste en grootste verantwoordelijkheid." Ze kreeg na haar speech een staande ovatie van de aanwezigen in de overvolle raadszaal. [3] 
    • Zonder de Apollo 8 had de NASA nooit John F. Kennedy’s belofte gestand kunnen doen dat ‘er voor het einde van dit decennium een man op de maan staat’. [4]