• ge·spring
enkelvoud meervoud
naamwoord gespring
verkleinwoord

het gespringo [1]

  1. het aanhoudend, voortdurend springen
     Geologiestudenten van de Universiteit van Leicester maten de trillingen bij toeval: "We hadden meetapparatuur bij onze school geplaatst en toen we de resultaten analyseerden, zagen we enkele grote pieken! We kwamen erachter dat we kleine aardbevingen hadden gemeten die ontstonden door het plotselinge gespring van de Leicester-fans op het moment van de goal."[2]
     Wat deed hij toen? "Ik draaide me om - ik had nooit contact met m'n tegenstanders tijdens de wedstrijd - en later op de beelden zag ik dat hij boos naar me keek. Maar híj stond zich overdreven te gedragen met dat gespring en gepiep van z'n schoenen enzo. Ja, en ik dacht: dat punt ga ik 'm niet geven."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Leicester-fans laten aarde letterlijk beven” (Dinsdag 8 maart 2016, 19:15), NOS
  3.   Weblink bron “Had Krajicek tóch kunnen spelen in 1992?” (Zondag 13 januari 2013, 22:31), NOS