gespook
- ge·spook
- Naamwoord van handeling van spoken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gespook | - |
verkleinwoord | - | - |
- Het telkens of aanhoudend spoken
- kan dat gespook even ophouden, alstublieft?
- Het woord gespook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gespook" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be