geoorloofdheid
- ge·oor·loofd·heid
- afleiding van geoorloofd met het achtervoegsel -heid [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geoorloofdheid | |
verkleinwoord |
de geoorloofdheid v
- de mate waarin iets is toegestaan
- ▸ "De discussie over het nut, de noodzaak en de geoorloofdheid van het inzetten van anonieme advocaten hoort thuis in de rechtszaal. Als dat vanaf nu via de pers zou gaan, vind ik dat niet verstandig", tekent NRC op.[2]
- ▸ Toen was de lijst door verschillende deelnemers aan beleggersfora al opgemerkt. Die geopenbaarde shortposities worden daar al flink bediscussieerd. Zo liet een boze belegger de NOS weten dat hij zich bedonderd voelde en plaatste hij vraagtekens over de geoorloofdheid van enkele transacties.[3]
- Het woord geoorloofdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Taghi's advocaat dient klacht in tegen advocaat Nabil B. voor laster” (Zaterdag 11 januari 2020, 17:42), NOS
- ↑ Weblink bron “Fout AFM verraadt verborgen posities beleggers” (Woensdag 25 januari 2017, 22:19), NOS