• ge·loof·de
vervoeging van
geloven

geloofde

  1. enkelvoud verleden tijd van geloven
    • Ik geloofde. 
    • Jij geloofde. 
    • Hij, zij, het geloofde. 
     Hij vertelde me dat hij ooit vijf dagen volledig afgezonderd in de Australische outback was gedropt met niet meer dan een stuk zeil, wat eten en drinken en een bijbel. Het was een bewustwordings-survival-oefening van de kerk van zijn ouders. Het had veel indruk op hem gemaakt. Hij was in die vijf dagen niet gek geworden en hij had de bijbel twee keer gelezen maar geloofde nog steeds niet in God.[1]
vervoeging van: loven…
verbogen vorm: geloofdee

geloofde

  1. verbogen vorm van geloofd, voltooid deelwoord van loven
  1. verbogen vorm van geloofd, voltooid deelwoord van geloven


  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers