• ge·kne·pen
vervoeging van: knijpen…
geen verbogen vorm

geknepen

  1. voltooid deelwoord van knijpen
  2. vormt de voltooide tijden
    • Hij had zijn zusje geknepen. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Ze werd weer eens door haar broertje geknepen. 
  4. attributief gebruikt
    • Hij antwoordde met geknepen stem. 
  5. bijwoordelijk gebruikt
    • Dat is een bril die op de neus geknepen gedragen werd.