• ge·hob·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord gehobbel
verkleinwoord

het gehobbelo

  1. het zich oncomfortabel op- en neergaand voortbewegen op een oneffen weg
    • Na eindeloos gehobbel kwamen we aan bij de rand van de stad. Onze redders wilden van geen betaling weten, weigerden ook geld te accepteren om nieuwe dieselolie te kopen. 'We hebben u geholpen', luidde simpelweg het antwoord, waaruit bleek dat eeuwen van beschaving de eeuwen van uitbuiting glansrijk hadden overwonnen. [2] 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Reinoud Roscam Abbing 30 september 1995
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be