• ge·dwar·reld
vervoeging van: dwarrelen…
verbogen vorm: gedwarrelde

gedwarreld

  1. voltooid deelwoord van dwarrelen
  2. vormt de voltooide tijden
    • De sneeuw was urenlang uit de grijze hemel gedwarreld, maar nu klaarde het op. 
  3. attributief gebruikt
    • De uit de grijze hemel gedwarrelde sneeuw bedekte de velden.