Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·an·ti·ci·peer·de

Bijvoeglijk naamwoord

geanticipeerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van geanticipeerd

Werkwoord

vervoeging van: anticiperen…
verbogen vorm: geanticipeerdee

geanticipeerde

  1. verbogen vorm van geanticipeerd, voltooid deelwoord van anticiperen

Gangbaarheid