• ge·al·li·eer·den
  • In de betekenis van ‘bondgenoten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]

de geallieerdenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord geallieerde
     De Engelsen en hun geallieerden hadden honderdduizenden Afrikanen afgeslacht, hun eigen en die van de vijand, ze waren de meest meedogenloze menselijke beesten van de aarde.[2]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]