• ful·pen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fulpen
verbogen

fulpen

  1. van langharig fluweel gemaakt
    • Gevaarlijk is de fulpen poot
      Der sluwe tijgerkat; [1]
       
    • Hier worden liedjes gekweeld, hier wordt gesmacht en gemind, in de uchtend, of in de avondpurperglans, in 't huis des akkermans, als de vedel zingt rond der jonkheid blij geschaarde krans. Het is alles jubel in de loover schaûw, of in 't schaarsch struweel, langs rots en ruigte - en dankbaar doet elk bloemeke zijn plicht. Een vinkje klaagt over het doode gaaike, als de fulpen rust neerzijgt, of juist opzwalpt en neêrklotst, als de avonddauw al niet langs de bergen wademt - en zo gaat dat maar door: louter geleende taal en clichébeelden, gedateerde, dweepzieke, puberale nepromantiek die mij, als gezegd, nog het meest deed denken aan het gespeeld zangerige poëtentaaltje van mijn zwager en mij. [2] 
  1. NRC Gerrit Komrij 19 oktober 1995 In Liefde Bloeyende
  2. NRC Guus Middag 9 juli 1999 Wat blikkie! Dat zijn mooie verzen

de fulpenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fulp
9 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be