• fru·i·tion
  • Afkomstig van het Middelengelse woord fruicioun, dat van het Oudfranse woord fruicion komt, dat weer van het Laatlatijnse woord fruitio (Nederlands: genot) komt (van het Latijnse voltooid deelwoord fruitus, dat van frui (Nederlands: genieten) komt)
  • Engels zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -ion
Naar frequentie 42222
enkelvoud meervoud
fruition -

fruition

  1. genot, rijpheid, vervulling, verwezenlijking
  • to come to fruition
tot bloei komen
  • to bring something to fruition
tot iets bloei brengen