Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frou·frou
enkelvoud meervoud
naamwoord froufrou froufrous
verkleinwoord froufroutje froufroutjes

Zelfstandig naamwoord

de froufroum

  1. (voeding) koekje, krokant wafeltje met vanillecrème.
    • Ik koop een pak froufrou in de winkel. 
  2. (België) type haardracht, pony

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be