frazelen
- fra·ze·len
- frequentatief gevormd uit emfatische vorm van vazen "verward praten" met het achtervoegsel -el[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frazelen |
frazelde |
gefrazeld |
zwak -d | volledig |
frazelen [2]
- inergatief onverstaanbaar murmelen, geluidjes maken, zacht prevelen
- Baby's beginnen eerst te frazelen, het praten volgt later.
- Het woord frazelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frazelen" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ frazelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be