• fram·gå
  • Afleiding van het Zweedse werkwoord met het voorvoegsel fram-
Naar frequentie 64648
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
framgå
framgick
framgått
volledig

framgå

  1. blijken, naar buiten komen, resulteren, tevorschijn komen, uit de bus komen, verschijnen, volgen, voortkomen uit