framgå
- fram·gå
Naar frequentie | 64648 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
framgå |
framgick |
framgått |
volledig |
framgå
- blijken, naar buiten komen, resulteren, tevorschijn komen, uit de bus komen, verschijnen, volgen, voortkomen uit
Naar frequentie | 64648 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
supinum |
framgå |
framgick |
framgått |
volledig |
framgå