foutage de gueule

foutage de gueule m

  1. (spreektaal) minachting, laatdunkendheid
    «Le ministre disait que le chômage allait baisser de 10%, si c’est pas du foutage de gueule ça!»
    De minister zei dat de werkeloosheid met 10% zou dalen, als dát geen blijk van minachting is! [1]