fonola's
- fo·no·la's
- fonola met uitgang -s
de fonola's mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord fonola
- II. a. radiotoestellen met in of aangebouwde gramofonen of luidsprekers en de kasten hiervoor;
b. vleugelpiano's, pianola's, fonola's en andere mechanische piano's.
Het contingent bedraagt hiervoor 100 pCt. van het aantal stuks, dat gemiddeld in Nov. en Dec. van 1931 en 1932 werd ingevoerd. [1]
- II. a. radiotoestellen met in of aangebouwde gramofonen of luidsprekers en de kasten hiervoor;
- Het woord 'fonola's' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ "Crisiswetgeving in Nederland" in: bijlage "Economisch-Statistisch Kwartaalbericht" bij: Economisch-Statistische Berichten jrg 19 nr. 12 (17 januari 1934); p. 73 kol. 2; geraadpleegd 2019-11-16