Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flik·ker·de op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opflikkeren

flikkerde op

  1. enkelvoud verleden tijd van opflikkeren
    • Ik flikkerde op. 
    • Jij flikkerde op. 
    • Hij, zij, het flikkerde op. 


Gangbaarheid