fiksativ
- fik·sa·tiv
- Afkomstig van het Deense werkwoord fiksere, dat van het Latijnse werkwoord fixare (= bevestigen, vast maken) komt
- Deense zelfstandig-naamwoordsvorm met het achtervoegsel -ativ
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fiksativ | fiksativen | fiksativer | fiksativerne |
genitief | fiksativs | fiksativens | fiksativers | fiksativernes |
fiksativ, o
- fiksativ in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- fik·sa·tiv
- Afkomstig van het Noorse werkwoord fiksere, dat van het Latijnse werkwoord fixare (= bevestigen, vast maken) komt
- Noorse zelfstandig-naamwoordsvorm met het achtervoegsel -ativ
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fiksativ | fiksativet | fiksativ fiksativer |
fiksativa fiksativene |
genitief | fiksativs | fiksativets | fiksativs fiksativers |
fiksativas fiksativenes |
fiksativ, o
- fik·sa·tiv
- Afkomstig van het Nynorske werkwoord fiksere, dat van het Latijnse werkwoord fixare (= bevestigen, vast maken) komt
- Nynorske zelfstandig-naamwoordsvorm met het achtervoegsel -ativ
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fiksativ | fiksativet | fiksativ | fiksativa |
fiksativ, o