Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • [1] fi·an·cé·tje (algemeen, man)
  • [2] fi·an·cee·tje (vrouw)
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het fianceetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord fiancé
  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord fiancee

Gangbaarheid