• IPA: /ˌfɛˈnɛ/
  • fe·nneh

fenneh

  1. ziek worden; zich flauw voelen; in nood zijn; pijn hebben
    «If ah lick yuh teday yuh fenneh, bwoy!»[1]
    Als ik je sla, heb je veel pijn, jongen!
  1.   Weblink bron
    Valerie Bloom
    “Touch Mi, Tell Mi” (1983), ISBN 9780904521276, p. 38