Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fe·me·laar·sters
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de femelaarstersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord femelaarster
     Sedert zijn terugkeer uit Frankrijk sprak hij nimmer over staatkunde, maar had hij zich een gezelschapskring uit priesters en oude femelaarsters gevormd.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Martin Merino., K. Fuhri, Den Haag in: De Tijdspiegel., jrg. 9 deel 1 nr. 3 (maart 1852), p. 240