Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·vier·sters
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de feestvierstersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord feestvierster
     Mannen worden geweerd, erger, durft een man zich te wagen in zon groep feestviersters dan wordt hem onder gejoel de broek uitgetrokken, die hij kan terugkopen voor een flinke prijs.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Lisbeth
    Weiberfastnacht: de vrouwen vieren de eerste carnavalsdag in: Het Parool  , jrg. 20 nr. 4640 (25 februari 1960), p. 15 kol. 2