• fak·tisk
  • Afgeleid van het Noorse naamwoord faktum met het achtervoegsel -isk.

faktisk

  1. (techniek) werkelijk, feitelijk, in feite
    «Til tross for sterk satsing på barnehager og skolefritidsordninger i perioden 1991-2005, økte den faktiske arbeidstiden til sysselsatte mødre med bare en knapp time i gjennomsnitt.»
    Ondanks de sterke betrokkenheid van de kleuterschool en recreatieve schoolprogramma's in de periode 1991-2005 steeg de werkelijke arbeidsduur van werkende moeders met slechts een uur gemiddeld.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud faktisk mer faktisk mest faktisk
o enkelvoud faktisk
meervoud faktiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
faktiske mer faktisk mest faktiske


faktisk

  1. werkelijk


  • fak·tisk
  • Afgeleid van het Nynorske naamwoord faktum met het achtervoegsel -isk.

faktisk

  1. (techniek) werkelijk, feitelijk, in feite
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud faktisk meir faktisk mest faktisk
o enkelvoud faktisk
meervoud faktiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
faktiske meir faktisk mest faktiske


faktisk

  1. werkelijk