fêler
- Ontwikkeld uit Oudfrans faeler, afgeleid uit Volkslatijn fagelare (uit literair Latijn flagellare “geselen”), aangetroffen vanaf de 13e eeuw. [1]
fêler
- overgankelijk barstjes geven, laten barsten
- wederkerend se ~ : barsten
- ↑ Weblink bron fêler in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr