• ex·pen·di·ture
  • Afkomstig van de Latijnse werkwoordsvorm expenditus, die het voltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord expendere is
  • Engels naamwoord met het voorvoegsel ex- en met het achtervoegsel -ure
enkelvoud meervoud
expenditure expenditures

expenditure

  1. besteding, consumptie, uitgave, verbruik
    «His father is a labourer and cannot afford the school fee and other expenditures of his three sons and two daughters.»
    Zijn vader is een arbeider en kan zich niet veroorloven het schoolgeld en andere uitgaven voor zijn drie zonen en twee dochters.