exhibit
enkelvoud | meervoud |
---|---|
exhibit | exhibits |
exhibit
- expositie, tentoonstelling
- «We visited an interesting exhibit of Byzantine coins.»
- We hebben een interessante tentoonstelling van Byzantijnse munten bezocht.
- «We visited an interesting exhibit of Byzantine coins.»
- uitstalling
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to exhibit |
he/she/it | exhibits |
verleden tijd | exhibited |
voltooid deelwoord |
exhibited |
onvoltooid deelwoord |
exhibiting |
gebiedende wijs | exhibit |
exhibit
- overgankelijk aan de dag leggen, vertonen, tentoonstellen
- «He exhibited signs of hypothermia.»
- Hij vertoonde tekenen van onderkoeling.
- «He exhibited signs of hypothermia.»