equivaler
- e·qui·va·ler
equivaler
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
equivaler |
equivalía |
equivalido |
volledig |
- onovergankelijk (~ a) gelijkwaardig zijn aan, gelijk zijn
- [1] corresponder, compararse
equivaler
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
equivaler |
equivalía |
equivalido |
volledig |