entrever
- en·tre·ver
entrever
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
entrever |
enterveía |
enterviendo |
volledig |
- overgankelijk ontwaren, vluchtig zien
- vermoeden, verwachten, voorzien, een voorgevoel hebben
- [1] columbrar
entrever
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
entrever |
enterveía |
enterviendo |
volledig |