enhebrar
- en·he·brar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
enhebrar |
enhebraba |
enhebrado |
volledig |
enhebrar
- overgankelijk vessemen, door het oog van een naald steken
- rijgen, aanrijgen (van kralen)
- [1, 2] ensartar
- enhebrar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española