• eng·li·schen

englischen

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald (zonder lidwoord) genitief onzijdig enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief meervoud van englisch

englischen

  1. bepaald genitief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald datief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald accusatief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald datief vrouwelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald genitief onzijdig enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald datief onzijdig enkelvoud van englisch

englischen

  1. bepaald meervoud van englisch

englischen

  1. onbepaald genitief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald datief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald genitief vrouwelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald datief vrouwelijk enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald genitief onzijdig enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald datief onzijdig enkelvoud van englisch

englischen

  1. onbepaald meervoud van englisch