encarnar
- en·car·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encarnar |
encarnaba |
encarnado |
volledig |
encarnar
- onovergankelijk incarneren, mens worden, vlees worden
- (medisch) helen, genezen (van wond)
- overgankelijk belichamen, verpersoonlijken
- [2] curar
- encarnar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española