en avoir marre de
- verbinding van en, avoir, marre en de
en avoir marre de
- (spreektaal) er genoeg van hebben, er de buik vol van hebben
- «J’en ai marre de ce taf de merde, j’vais donner ma dèm.»
- Ik heb de balen van dat klotewerk, ik neem ontslag.
- «Y'en a marre, tu fais que des conneries!»
- Nu is het genoeg geweest, je haalt alleen maar stomme streken uit! [1]
- «J’en ai marre de ce taf de merde, j’vais donner ma dèm.»