• mar·re
  •  mar ww  met de uitgang -e
vervoeging van
marren

marre

  1. aanvoegende wijs van marren


vervoeging van
marrar

marre

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marrar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marrar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marrar