emanar
- e·ma·nar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
emanar |
emanaba |
emanado |
volledig |
emanar
- onovergankelijk (~ de) voortvloeien uit, vooortkomen uit
- overgankelijk uitstralen, uitwasemen, uitstoten
- ademen
- emanar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española