• ef·fec·tu·e·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwezenlijken’ voor het eerst aangetroffen in 1601 [1]
  • met het achtervoegsel -eren

effectueren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
effectueren
effectueerde
geëffectueerd
zwak -d volledig
  1. een plan of afspraak werkelijkheid laten worden
    • Tot de verrassingen van het jaar 2014 behoort het akkoord dat de Chinese president Xi en zijn Amerikaanse ambtgenoot Obama gisteren sloten over de uitstoot van broeikasgassen. Al zijn er diverse kanttekeningen te plaatsen die het historische karakter van deze deal relativeren. Maar toch. De twee grootste economieën ter wereld, tevens de twee grootste vervuilers, bleken in staat om tot overeenstemming te komen. Althans de presidenten van deze naties; met name in de Verenigde Staten is het twijfelachtig of president Obama de afspraken zal kunnen effectueren. (NRC 13 november 2014). 
  1. realiseren, verwezenlijken
87 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]