• ec·lec·ti·cus
  • uit het Latijn[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eclecticus eclectici
verkleinwoord

de eclecticusm

  1. iemand die onderdelen uit verschillende bronnen gebruikt
     Een van de eerste Nederlandse hoogleraren pedagogiek, J. H. Gunning Wzn. (1859-1951), schrijft daarover het volgende: „En ik wil er wel voor uitkomen, dat al ben ik wat de wetenschap der pedagogiek betreft een eclecticus van ’t zuiverste water (…) ik wel degelijk een vaste poolster ken en een kompas meen te bezitten, waarmede ik het scheepje van mijn opvoedkunde een vaste koers vermag te geven.”[2]
     Hetzelfde geldt voor een andere eigentijdse cultcoryfee, de Amerikaan Sufjan Stevens, een eclecticus pur sang die op zijn meest recente album The Age of Adz (zie ook pagina 54) een zwaar doorgecomponeerde geluidsorgie van electronica, minimal music en folk presenteert.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    J. N. Mouthaan
    “Bezinning op opvoeding decadentieprobleem” (13 november 2015), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Nouvelle Classique” (19/11/2010), HP de Tijd