• duw·de bin·nen

uit duwde (werkwoord) en binnen, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
binnenduwen

duwde (...) binnen

  1. enkelvoud verleden tijd van binnenduwen
    • Ik duwde binnen. 
    • Jij duwde binnen. 
    • Hij, zij, het duwde binnen.