dummen
- dum·men
dummen
dummen
- onbepaald (zonder lidwoord) accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen
- bepaald accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen
- onbepaald accusatief mannelijk enkelvoud van dumm
dummen
dummen
dummen
dummen
dummen