dulcificar
- dul·ci·fi·car
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dulcificar |
dulcificaba |
dulcificado |
volledig |
- overgankelijk verzoeten, zoeter maken
- verzachten
- dulcificar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española