• drup·pelt af

uit druppelt (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
afdruppelen

druppelt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdruppelen
    • Jij druppelt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdruppelen
    • Hij druppelt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afdruppelen
    • Druppelt af!