• drom·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
drommen
dromde
gedromd
zwak -d volledig

drommen

  1. dringen van een grote groep mensen
    • De mensen dromden voor de winkel waar de uitverkoop begon. 

de drommenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord drom
87 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be