• drom sa·men
vervoeging van
samendrommen

drom (...) samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • Ik drom samen. 
  2. gebiedende wijs van samendrommen
    • Drom samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samendrommen
    • Drom je samen?