Faeröers

Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse draga.

Werkwoord

draga

  1. tekenen
  2. trekken


IJslands

Uitspraak
  • IPA: /ˈtraːɣa/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse draga.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
draga dró drógum dregið
volledig

Werkwoord

draga

  1. tekenen
  2. trekken


Oudnoords

Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oergermaanse *dragan.

Werkwoord

draga

  1. tekenen
  2. trekken


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
dragar

draga

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dragar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dragar