• door·sla·pen

doorslapen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorslapen
sliep door
doorgeslapen
klasse 7 volledig
  1. het zonder onderbreking door blijven slapen
     Mitja was ongedeerd en droog en bleef rustig doorslapen.[2]
     "Wat heel erg belangrijk is, is dat we een aantal afspraken hebben gemaakt die de flexibiliteit van de medewerker omlaag brengen. Dus dat betekent minder werkdruk, zei FNV-onderhandelaar Elise Merlijn vanochtend in het NOS Radio 1 Journaal. "De concrete afspraak is bijvoorbeeld gemaakt dat als mensen extra diensten moeten draaien, daar een behoorlijke vergoeding tegenover staat. En mensen die na een bereikbaarheidsdienst zijn gebeld, mogen ook langer doorslapen dan in het verleden."[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron “Akkoord over ziekenhuis-cao: in twee jaar tijd 8 procent erbij” (14-12-2019), NOS