doodergeren/vervoeging
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich doodergeren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | erger me dood (bijzin) me dooderger |
wij, we | ergeren ons dood (bijzin) ons doodergeren |
ik | ergerde me dood (bijzin) me doodergerde |
wij, we | ergerden ons dood (bijzin) ons doodergerden |
ik | zal me doodergeren | wij, we | zullen ons doodergeren |
2 | jij, je | ergert je dood (bijzin) je doodergert |
jullie | ergeren je dood (bijzin) je doodergeren |
jij, je | ergerde je dood (bijzin) je doodergerde |
jullie | ergerden je dood (bijzin) je doodergerden |
jij, je | zal, zult je doodergeren | jullie | zullen je doodergeren |
u | ergert zich/u dood (bijzin) zich/u doodergert |
u | ergert zich/u dood (bijzin) zich/u doodergert |
u | ergerde zich/u dood (bijzin) zich/u doodergerde |
u | ergerde zich/u dood (bijzin) zich/u doodergerde |
u | zult zich/u doodergeren | u | zult zich/u doodergeren | |
gij, ge | ergert u dood (bijzin) u doodergert |
gij, ge, gijlieden |
ergert u dood (bijzin) u doodergert |
gij, ge | ergerde u dood (bijzin) u doodergerde |
gij, ge, gijlieden |
ergerde u dood (bijzin) u doodergerde |
gij, ge | zult u doodergeren | gij, ge gijlieden |
zult u doodergeren | |
3 | hij, zij, het | ergert zich dood (bijzin) zich doodergert |
zij, ze | ergeren zich dood (bijzin) zich doodergeren |
hij, zij, het | ergerde zich dood (bijzin) zich doodergerde |
zij, ze | ergerden zich dood (bijzin) zich doodergerden |
hij, zij, het | zal zich doodergeren | zij, ze | zullen zich doodergeren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich doodergerend | zich doodgeërgerd hebben | erger u/je dood, ergert je dood | ergere zich dood (bijzin) zich doodergere |