• Afgeleid van het zelfstandig naamwoord dom.

doma

  1. thuis


vervoeging van
domar

doma

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van domar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van domar


  • do·ma
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord dům.

doma

  1. thuis