• de·zel·ve

dezelve [1]

  1. (verouderd) dit/de zelfde
     Ik bedank uw zeer voor alle vriendelijkheid aan mijn bewezen in dit leven. Ik schrijf deze om 4 uuren, dus 7 uuren voordat mij het door een kogel zal benomen worden. De reijs van Groenlo, enz. enz. is oorzaak van mijn dood. Ik vind in dezelve een verzoend God.[2]
     Als men een kalfskop gekookt en daarvan gegeten heeft, neemt men het overschot en snijdt het in kleine stukken, doet die stukken in het nat waar de kalfskop in gekookt is, doet in een neteldoeks lapje foelie, kruidnagelen en fijn gestoten peper, doet dat mede in het nat bij de stukjes, kookt het totdat de gelee dik begint te worden, laat het een quartier uur koken sonder azijn, doet er dan een scheut azijn in en laat het wederom tezamen een quartier uurs koken; neemt een witte kom, doet daarin citroenplakjes, laurierblaadjes en de stukjes vlees, legt die zo wat hol in de kom, en giet het nat er op, set het weg in de kelder om koud te worden: als men dezelve gebruikt, keert men de kom om, daarvan gesneden zijnde kan men die wederom opnieuw opkoken op de selva wijsje en daarna wederom opzetten.[3]
54 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “Brief freule Van Dorth voor haar executie na dik 200 jaar 'archiefhit'” (03-10-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “Thuiseten: galantine” (25 februari 2012), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be